's Ochtends vertrokken, zat ik een paar uur later al op een helling ergens in Spanje, in de geuren van sinaasappeltuinen en amandelbloesems. Hier zou ik een week doorbrengen in een stiltecentrum, waar ik alvast mijn koffer had neergezet. Wat een overgang: in winterjas op het vliegtuig gestapt, kon nu mijn hemd uit. Vakantie! Vrij uitzicht op een mooi dal. Wel zag ik aan de overkant bouwactiviteiten: snel groeiende open wond in de dichte begroeiing. Ik verplaatste mijn aandacht naar de plek waar ik zat. Nieuwsgierig opeens naar wat zich vlak bij mijn voeten afspeelde. Ook daar was het een drukte van belang. Mieren sjouwden tussen de brokkelige aardkruimels met dennennaalden, of klauterden over een dood takje. Mijn aanwezigheid leek hen niet te storen. Soms besnuffelden ze elkaar bij het passeren, alsof ze iets fluisterden.
Mijn blik viel op een
kleine rode vlinder. Roerloos zat hij daar op een stronkje. Zo stil
kunnen alleen dieren zijn, dacht ik nog. (Behalve natuurlijk het
boeddah-beeld dat ik hier al in de tuin had gezien). Minutenlang
observeerde ik de vlinder. Tot ik opeens besefte dat hij dood was.
Allang, of nog maar net? Ik kon het nergens uit opmaken en droomde
weg.
Dan hoor ik mijn naam
roepen: iemand wenkt uit de verte. Er is telefoon voor mij in het
centrum. Het is mijn zus. Ze zegt, op beheerste, kordate toon: 'Frank
is dood, Gerard vond hem vanochtend, hij lag op de grond voor zijn
bed. Hartstilstand'. Stokkende stilte. Het voelt alsof ik val, de
donkere telefooncel wordt een lift die naar beneden suist. Dit kan
toch niet? Hij heeft me gisteravond nog gebeld, zomaar. Het was te
lang geleden vond hij. Ik ook, zei ik, en dat het goed was dat hij
belde. Had ik zelf al moeten doen.
Frankie dood. Mijn uitleg
aan de anderen, onbekenden nog, is met horten en stoten gegaan. Er is
troost, hartverwarmend maar toch: retourvlucht geboekt voor de
volgende ochtend om op tijd te zijn voor de begrafenis. Vervolgens
mijn spulletjes alvast terug in de koffer gedaan, en tranen geslikt.
Pas in het vliegtuig
herinnerde me weer Franks laatste opmerking: ‘wat zit er toch veel
vlees aan een mens Jackie, daar moet je maar eens over nadenken'.
Frank was broodmager, maar moet beseft hebben dat er nog meer af
moest.
We hadden al lang een
broos contact. Ik had steeds meer moeite met zijn drugsgebruik.
Steeds
waziger onze gesprekken. Frank, de jongen
die zo goed kon dansen, had de weelde van het succes niet aangekund.
Te vaak was hij tegen de lamp gevlogen met zijn gevlinder. Het
gevoel dat het tenslotte nergens meer over ging.
Maar nu had hij zo zacht
geklonken, zo gewoon en vertrouwelijk, dat ik meteen weer dacht, zie
je wel, eigenlijk zijn we elkaars liefste broers.
Die zelfde avond heb ik
nog een mooie ansicht gepost, om hem te zeggen wat ik hardop niet
gedurfd had. Dat ik van hem hield.
Dat zou hem dus niet meer
bereiken
hier ben ik geweest
zal zo ook het einde zijn
een bekende plek
*) Verschenen in Schreef, juni 2012
Geen opmerkingen:
Een reactie posten