zondag 27 mei 2012

Pincode *)



'Wilt u even mijn pincode voor me intikken? Een, Drie, Vijf, Vier'.
Naast me in de boekhandel staat een grote, blinde man. Zijn glim­lach stuurt hij langs me heen, warm. Als blinde reuzen lachen geldt dat de wereld.
Is dit serieus? Ongemakkelijk, tik ik voor het eerst van mijn leven ander­mans pincode in.
Kán dit?! Of zit ik toevallig in programma Poets?
Ik weet vaak niet goed raad met blindheid. Bij de bushalte stond ik een keer naast een blinde man en vroeg me minuten lang af of ik hem zou helpen instappen. Het hoefde niet.
De winkelier lacht, terwijl de blinde verder schuift met een vers pak boeken.
'Hij kan het best zelf voelen, maar hij doet het liever zo', zegt hij. 'Die man is nog nooit bestolen.'
Ik volg de blinde met mijn ogen. 'Waarom heeft hij al die boeken dan gekocht? U verkoopt geen braille..'
'Dat hoeft ook niet'.
'En hij kan geen tekst hóren..'
'Hoeft ook niet. Zijn vriendin leest hem voor.'
'Wat ze trouwens heel graag doet', roept nu de blinde man, die blijkbaar alles nog gehoord heeft. Mijn glimlach maak ik ook hoorbaar

hij zegt nog gedag
de veerman in de morgen
varend in de mist

*) Eerder gepubl. in 'Reis door de dag', uitg. 't Schrijverke, Den Bosch


Switch Card Payment *)

Would you enter my PIN code, please? One, Three, Five, Four.”
Next to me in the bookshop a big, blind man is standing. He sends his smile past me, warmly. When blind giants smile, it’s for the world.
Is he serious? Uncomfortably I enter, for the first time in my life, someone else’s PIN code.
Is this for real? Or am I now on Candid Camera?
OftenI do not quite know what to do with blindness. On the bus stop once I was standing next to a blind man and for minutes on end was asking myself whether I was to help him get on the bus. But there was no need.
The bookseller laughs as the blind man shuffles on with a fresh pack of books.
He can do it himself perfectly by feeling, but he prefers to do it this way,’ he says. ‘That man had never been robbed yet.’
I follow the blind man with my eyes. ‘Why did he buy all those books? You don’t sell Braille.’
There’s no need for that.’
And he can’t just hear the texts.’
No need for that either. His girl friend reads them out loud for him.’
As she is fond of doing, mind you,’ the blind man now calls. Clearly has still has overheard it all.
I make my smile to be heard as well
 
Still greeting
the ferryman in the morning
floating trough the mist
 

*) Also published in 'Whirligig', editor Max Verhart
& in 'The Red Moon Anthology', editor Jim Kacian.















zaterdag 19 mei 2012

Voor het slapen gaan



's Avonds gaan we altijd even met de hond wandelen. We hebben een vaste route, maar soms voert hij ons een zijpad in. Hij kijkt nadrukkelijk die kant op, dan naar ons, zonder te kwispelen, en wacht of we besluiten hem te volgen. Dit keer gaat het langs de gemeentelijke begraafplaats. Na wat snuffelwerk doet hij er een langzame plas. Vervolgens passeren we nog een rij vakantiehuisjes, waarna we langs een doorgaans drukke straatweg terug moeten. Nu is het er doodstil. Geen verkeer. Het is koud en het regent. In de huizen brandt warm licht. we zijn de enige voorbijgangers.
Toch niet, blijkt: een lange heer passeert ons zonder groeten. We zien hem gaan in het licht van de straatlantaarns. Nu stopt hij... alsof hij zich iets herinnert. Bij onze nadering kijkt hij op. Vormelijk vraagt hij 'mag ik u iets vragen?' en als we knikken: 'Weet u waarom deze weg De Traay heet...'. We zwijgen verrast. Ondertussen ruist de regen op zijn grote zwarte paraplu, als op een tentzeil. “Brandgang door het bos?”, opper ik. Hij knikt.
Wist hij het zelf dan? Pedant of beleefd, lijkt hij een spelletje met ons te willen spelen. 'Komt u uit een ander land?' vraag ik lukraak. 'Neeeh'... Bedachtzaam noemt hij een stad; 'maar ik heb in dit dorp gewoond'.
De straat die hij desgevraagd noemt is zeker drie kwartier lopen van waar we zijn.
'Ik ben er vanavond nog langs geweest. Een mooi huis, nog altijd, met dat rieten dak. 'Maar er was niemand thuis'.
Het klinkt peinzend. Hij zwijgt weer, als in gedachten. Wij doen het hem na. Dan loopt hij met grote passen verder.
We laten hem een eind voor ons uitgaan.
'Dat was een geest', fluistert mijn vrouw.
Zwijgend lopen we door, we hebben opeens haast. De hond trekt aan de riem
 
hier was ik eerder
wandelend door de regen
zo vreemd vertrouwd


zondag 13 mei 2012

donderdag 10 mei 2012

Gras voor brood *)


In de verregende najaarstuin valt mijn blik op een korenaar. Hoe komt die daar? De klik is gauw gemaakt. Kippenvoer. Als ik de aar beter bekijk zie ik dat het tarwe is. Tarwe. Het woord proeft stevig, doet me terugdenken aan stevige boterhammen, als we moe thuis kwamen van buiten spelen in het veld. Het veld. Het woord geeft me een ruimtegevoel. Er loopt een weg doorheen tot aan de horizon. Een karrenspoor. Karrensporen waren de wegen. Eerste wegen, voor mens en werk en dier. Veld. Karrenspoor. Tarwe. Het dampende paard dat in het veld te wachten stond als de boer even in het koren moest zijn. Wat deed hij daar? Boer, veld, tarwe, koren. Woorden dicht op de gewaarwording: we kenden elke aar aan haar vorm en gevoel. De mollige korreligheid van gerst, de pluimige, ruw aanvoelende haversprieten waarvan we wisten dat ze meer voor de paarden waren dan voor ons. De tarwe die we in onze handen konden los wrijven, dan kauwde je op de korrels tot het een klontje mals deeg was geworden. Kauwgum zeiden we. Je wist van uit de kerk of godsdienstles, dat de leerlingen van Jezus dat ook gedaan hadden, aren lezen dus geen boer die je wat kon maken. De harde korrels van gerst en rogge, waarvan je wist dat er zwaar donker brood van kwam. Onze moeders maakten er met het mes een kruis over voor ze het aansneden. Zwaar werk.
‘Kijk, dit is een soort gras waar ze brood van maken’, zeg ik tegen het buurkindje dat de tuin is binnengekomen door de opening in de heg. Haar blauwe ogen slaat ze op, niet begrijpend, nog niet gevoed met schoolkennis, ze is vier. Brood komt van de supermarkt en daar heeft ze nooit gras in de winkel gezien.
Koren, gerst, tarwe, haver, rogge. Volle woorden, een vorige taal al haast. Nog roepen ze in mij een wereld op en een gevoel dat ik niet meer uit een verpakking haal.
Het land (‘landschap’) zag er ook heel anders uit, er was veel minder bebouwing. Heuvellijnen nog niet gebroken. Keek je vanaf de hoger gelegen bosrand uit over het veld, dan leek het koren golvend water als de wind er overheen streek. Een meer was dan het groenblauwe koren, wist je, want steviger was de gelige tarwe, die meer weerstand bood aan de wind en iets minder slank was. Een kortere halm dan koren, een zachter brood.
En in het koren stonden de korenbloemblauwe korenbloemen. Langs de randen van het veld de oranjerode klaprozen, de fiere margrieten (Sint Jansbloemen voor ons), de witte klokjes van de heggenwikke en de goud- met- witte, sterk geurende kamille, geur die hoorde bij koorts, ziek zijn en thee drinken, thee aldus voor altijd tot medicijn verklaard. Wie gezond was dronk koffie, handgemalen. Het geluid van koffiemalen, de zware geur, de zwartbruine kleur na het urenlang gepruttel op de kolenkachel. Geluiden, kleuren, geuren van de wereld waarin we opgroeiden met de smaak van brood.
Nu staat er op het land vaak maïs, een zware, donkergroene massa. Veevoer, weet je. En in mijn tuin nog die ene tarweaar. Kippenvoer weet je.
Ik pluk ze voor het kind dat ermee naar huis loopt. ‘Kijk mamma, gras voor brood’, hoor ik van achter de heg. De moeder aarzelt niet: ‘Nee schat, gras is alleen voor koeien’

vluchten de kippen
voor een zo lichte schaduw?
het is de buizerd


*) Verschenen in Schreef, en Vuursteen






 

Een mus

een mus bouwt haar nest
de bek vol duivendons
bedankt grote broer

dinsdag 8 mei 2012