vrijdag 29 maart 2013

Paasverhaal



De mooiste herinnering aan Pasen is voor mij niet het eerste plechtige bijwonen van de Matteus-passion, maar beelden uit vroegere kindertijd. Met verwondering denk ik terug aan de opperste verwarring waar je als kleuter in terecht komt. Ik kon het aan, ik was nog vol vertrouwen; de oorlog was nog maar net begonnen, ik had dromen, geen nachtmerries. Pasen was licht, er waren bloemen, hyacinten geurden in de vensterbank, sneeuwklokjes spikkelden in het gras en al was het nog koud, we konden de tuin in om eitjes te zoeken.
Hoe kwamen die daar? Raadselachtig.
Had ik Sinterklaas- op- het- dak net verwerkt, nu moest ik paaseieren als uitzondering op de natuurlijke loop der dingen accepteren, zoals hun legbaarheid, de breekbaarheid, en de vindbaarheid van eieren.
In mijn vroege jeugd in het katholieke Zuiden rukten heidense inzichten al op... Of, het kan ook zijn dat ze nooit waren uitgeroeid; in elk geval was de Paashaas te leuk om niet aan te geloven. Kleuterschooltekeningen bewezen dat hij inderdaad door de tuinen hipte met z'n mand. Mijn grote broer, met zijn spottende vragen, bijvoorbeeld over hoeveel eieren zo'n beest per dag wel leggen kon, zaaide twijfel over de herkomst van gekleurde eieren; maar mijn geloof in het wonder van pasen was gewoon te sterk om mij daardoor te laten afleiden.
Iets moeilijker had ik het met de breekbaarheid. Mijn godvruchtige moeder had gezegd dat het niet de paashaas was, maar dat het de klókken waren die de eitjes brachten...De klókken?! Ja, want die begonnen immers plotseling op Paaszaterdag weer volop te luiden! De hele vastentijd had het tijdens de ochtendmis in de kerk alleen maar geklepperd, wegens het Lijdensverhaal, en nu brachten die klokken van pure blijdschap de eieren mee uit Rome. Het blije geluid was inderdaad overtuigend genoeg, maar hoe konden klokken voor het hele dorp eieren vervoeren? Ik heb gepeinsd over richels aan de binnenkant, gewatteerd, zoals vogels nestjes maken: vogels met religieuze opdrachten leken me heel denkbaar.

Tenslotte de vindbaarheid. Hoe wist mijn moeder zo zeker dat ze nu, precies op dit moment, in het gras moesten liggen? En waarom had mijn broertje zijn mandje meteen vol, terwijl ik nog stond te dromen met in mijn hand het eerste zelfgevonden ei? Hoe kon hij ze gezien hebben waar voor mij niets had gelegen?
Veel later heb ik pas beseft dat hij gewoon bijdehanter was dan ik. Sinds mijn lieve broer nu jaren dood is denk ik graag, dat die vroege oogst aan eieren hem vergund was. Ik heb mijn mandje later nog wel vol gekregen

gevallen nestje
geweven haren van de hond
zinvol hergebruik