donderdag 28 juni 2012

Handwarmte


HANDWARMTE



Op zoek naar de verborgen opdracht in mijn leven ging ik met een vriendin op het eind van die zomer maar eens naar een Soefi-kamp. Het was ergens in de Zwitserse bergen. Een wanhoopssprong moet ik achteraf bekennen. De vriendin kende ik van een cursus. Ik liep al het hele seizoen met de ziel onder mijn arm en zij had ook niemand om mee op vakantie te gaan. De treinreis was prachtig, ik was nog nooit zo door Zwitserland gereden. Ik voelde me nietig worden, maar daardoor ook veilig in die prachtige wereld van bergen en sneeuw en water, alsof ik in een opengewerkte ansichtkaart was opgenomen. Maar we kregen knallende ruzie omdat ik er een keer uit gooide dat ik last kreeg van haar gepraat, ze ratelde door de mooiste momenten heen.


We hebben die hele week verder geen woord meer gewisseld. Haar tent zette ze ver van de mijne.
In een grote witte tent beneden ons vonden de bijeenkomsten plaats. Andere grote tenten waren daar ook, voor de gezamenlijke maaltijd als het regende, of voor activiteiten zoals yoga. Wij deelnemers kampeerden op klimhoogte rond het gemeenschappelijk dal. Het werd min of meer ingesloten door de lage bergkam waarop je kon kamperen als je op tijd was geweest om een plekje te kiezen. Daarachter rezen hoge bergwanden op.
Dagelijks klauterde ik een paar keer vanaf de groepsruimte weer naar mijn tentje, en weer terug naar beneden als er wat te doen was. Dat vroeg telkens maar een paar, misschien vier minuten. Niettemin bleek het al gauw zo inspannend dat ik die klimpartijtjes moest beperken tot de meest noodzakelijke, zoals voor groepsmeditaties, samenzang, yogaoefeningen, verhalen, rituelen en niet te vergeten de maaltijden, want beneden werd ook gezamenlijk gekookt en bij goed weer buiten gegeten aan lange tafels op schragen.
Een ‘Bertolli-sfeertje’ was dat bepaald niet, daar kwam ik al gauw achter, er werd juist veel gezamenlijk gezwegen; door deel te nemen aan het werk dat gedaan moest worden probeerde ik niettemin om nader kennis te maken. Maar het was doorwerken geblazen. Een keer ben ik met een veel te zware soepketel van een spekglad hellinkje gegleden, het had weer eens geregend. Gelukkig had ik de impuls om de ketel vol gloeiend hete soep voor me uit te gooien. Alles werd zwijgend opgeruimd.

Kortom, het had iets van een openluchtklooster. En hoewel midden in de schitterende natuur, was het niet altijd even behaaglijk, omdat het daar eind augustus al behoorlijk koud kan zijn. Een koude zon stond in een soms strakblauwe, soms ijzig witte lucht. Korte hevige regenbuien vielen bij verrassing.
De vriendin van thuis zag ik af en toe tussen de anderen, er waren naar schatting zo'n honderdvijftig deelnemers. Je zag iedereen wel een keer in de open ruimte. We zwaaiden niet naar elkaar, ze leek altijd net met iets bezig en dat vond ik wel goed zo.
We begonnen de dag in een grote kring met handen vasthouden. Naast die georganiseerde gezamenlijkheid was elk daar voor zich. Er waren hele gezinnen, die natuurlijk elkaar hadden, maar ook eenlingen zoals ik. Wij waren wat later gearriveerd en het was moeilijk geweest een vlak stukje te vinden tussen de struiken en rotsblokken. Andere kampeerders kon ik vanaf de plek waar ik stond niet eens zien, zo dicht was bij mij de begroeiing. Wel kon ik over het dal heen uitkijken naar de overkant, waar ook tenten stonden, tot tegen de bergwand aan.
s Ochtends wachtte ik op het moment dat de zon boven de berg kwam. Die schoot dan wat extra scheerlijnen van licht rond mijn tentje. Wonder dat mijn slaaprupsje is blijven staan. Ik hoorde pas toen ik weer opbrak van een staflid dat ik daar weg had kunnen spoelen, omdat het er eind augustus al flink kan spoken. Er was niemand geweest die je daarop attent maakte, behalve het weer zelf, dat ik sowieso onderschat had, ik was veel te dun gekleed.
Natuurlijk had ik me vooraf gewoon beter moeten informeren. De zoektocht naar de verborgen opdracht in mijn leven is lang niet altijd planmatig verlopen. Ik lees bij voorkeur geen brochures. Dan kom je wel eens op verrassende plekken met, het moet gezegd, schitterend uitzicht.
Buiten de groepsactiviteiten zat ik maar wat te genieten van die machtige bergen. Overdag droegen ze grote mutsen van wattige wolkenpakketten. ’s Avonds werd de zwijgende wand diepzwart. Een dik duister vulde het dal vrij snel geruisloos op. Het was alsof de bergwand dichter naar me toe schoof. Ik stelde mij voor dat ik die onpeilbare duisternis zou kunnen trotseren door er, net als de vleermuizen met hun geluidsradar, vrij doorheen te dartelen. Ik leerde mezelf vliegen in het donker.

Overdag zo voor je uit zitten kijken, maakt dat andere zonderlingen je gaan opvallen. Twee mannen aan de overkant van het dal trokken vooral mijn aandacht. Zittend, soms staand, maar roerloos, als uitgeknipt uit de papierdunne lucht, droegen ze beide een soort cowboyhoed, wat hun silhouet markeerde. Ik begon me af te vragen wie ze waren, wat ze in het gewone leven deden, of ze die hoed daar ook droegen en wat hen hier bracht. Waren het ervaren soefi's, of verlegen kennismakers zoals ik? Tot enige vorm van begroeting kwam het niet. We keken wel eens een tijdje naar elkaar, onbewogen, zoals ik me dat van mijn indianenboeken herinner; dat je dat zo deed in de wildernis. Je zou eerder rooksignalen verwachten dan een handgebaar. Wilden zij wel contact? We zaten buiten of - bij slecht weer - in de eettent geen enkele keer naast elkaar aan tafel. Het toeval kwam niet te hulp.
Of, misschien heb ik wel eens naast een van hen gezeten, zonder hoed en heb ik hem niet herkend. Zwijgend moeten we elkaar de aardappels hebben aangereikt.
Mijn verblijf bij de soefi’s bood met de dag meer eenzaamheid dan contact. Een keer kwam er onverwacht een aardig meisje bij me zitten op de rotspunt die ik als uitzichtpost gekozen had. Ze vroeg waar ik vandaan kwam; daarna waren we al snel weer uitgepraat en vertrok ze lacherig. Het gaf me de indruk dat dit soort contact eigenlijk niet de bedoeling was. Omdat ik er, ook tijdens samenkomsten, niet in slaagde mijn eigen zwijgen te verbreken, lijkt het me niet waarschijnlijk dat we verder nog iets tegen elkaar gezegd hebben. Lange stiltes doen me steeds dieper wegzakken. Ik wist dat al van eenzame fietstochten: uren doortrappen, ergens op een terrasje belanden en dan nog maar met moeite de woorden vinden voor een eenvoudige bestelling.
Misschien is nog aardig om te vermelden dat de deelnemers elkaar tijdens de bijeenkomsten in de grote tent, met reidansen en gezang, af en toe omhelsden. De enkele keer dat ik daarbij onbedoeld een aangenaam aanvoelend meisje of zachte vrouw in de armen sloot, werd duidelijk dat het hier een rituele omhelzing betrof. Het hoorde bij de cultuur van degenen die er al vaker kwamen, de Soefi's. Als ik zo'n meisje of vrouw wat later vriendelijk begroette, werd ik, zo leek het, vriendelijk maar zwijgend teruggegroet.

Dag van vertrek. De meeste mensen zijn al vroeg verdwenen. Het waren overwegend Duitsers, die natuurlijk weer naar hun werk moesten in de grote steden.
Een enkeling die ik nog tegenkom heeft de kampeerbroek al vervangen door een stadse broek, voor verblijf in de bewoonde wereld. De vriendin van thuis zie ik niet meer; ik meen me te herinneren dat ze zou worden opgehaald. Ook later thuis niet, de cursus waar we elkaar van kenden ging na de zomer niet meer verder.
Het kamp wordt afgebroken door ervaren vrijwilligers, verrassend snel, als na een kermis. Als de laatste overgebleven gasten met hun bagage de berg af beginnen te lopen, langs een pad dat naar beneden gaat tot aan een chalet, dichter bij de verharde weg, sluit ik mij daar bij aan.
Beneden bestel ik een maaltijd. Dit gaat even duren zie ik, hier wordt nog echt voor je gekookt. In afwachting, besluiteloos, loop ik met mijn tas weer naar buiten.

En kijk, daar zijn ook nog de twee mannen. Ik zie ze weer in de verte; dit keer is het de verte van een groot, vlak terrein bij het chalet. In het hoogseizoen zullen hier wel autobussen staan, nu ligt het er verlaten bij. Ze doden de tijd – hun wachttijd, neem ik aan – met zweefbordgooien. Zwijgend werpen ze het zoevende plastic schoteltje over een grote afstand naar elkaar toe.
Het lijkt of ze elkaar niet zien, alleen het gele ding in het oog houden. Er wordt ook niet geroepen, zoals toch gebruikelijk bij dit soort bezigheden. Geen kreten als op een tennisbaan. Deze mannen spelen muisstil. Ik sta erbij en kijk ernaar.
Dan, zonder enig teken vooraf, zweeft die frisbee – ik herinner mij opeens de juiste naam – mijn kant op. Ik aarzel: is het bedoeld? Zoals met jongens onder elkaar, zet ik snel mijn reistas neer en vang in een snoeksprong de frisbee op - en speel terug, laag over de grond, het ding op een been nakijkend. Dan zij weer. Dan ik weer. Dan…
Ik wil nog wel zeggen dat het zo genoeg is, maar dat gaat niet. Ik ben stilzwijgend opgenomen in hun spel. Zo spelen wij een tien of misschien wel twintig minuten met elkaar. Er stopt een auto. Een van de twee stapt in en zwaait een keer, vanuit zijn gebukte toestand bij het aanschuiven naast de chauffeur.
Zwaaide hij ook naar mij? Dat is niet duidelijk. Wel, dat de ander wegslentert.
In de trein terug naar Nederland ben ik in de restauratiewagen gaan zitten, met een flesje wijn - alcohol was in het kamp taboe.
Ik bedacht nog dat de frisbee, als ik hem opving, net uit hun hand was vertrokken. Dat we elkaar dus toch hebben aangeraakt; dat ik dat kon voelen, het bordje was bij het vangen nog warm.

alles ingepakt-
waar zolang mijn tentje stond
een vergeelde plek















1 opmerking:

  1. Hallo Jac,


    eindelijk de tijd gemaakt om de verhalen op deze blog te lezen. Ik vind ze erg mooi en goed geschreven. Vaak doorspekt met verrassende beschrijvingen en gedachtes. handwarmte spreekt me het meest aan, omdat je daar zo mooi het gevoel van in de bergen te zijn weet neer te zetten. De ijle lucht, het spel van het licht, de warmte die koel is. Heel herkenbaar.

    groeten,

    Bouwe

    BeantwoordenVerwijderen