Wij lopen door de winkelstraat. Het is zaterdag, koopmiddag. Mensen passeren ons in slentergang. Zo ongehaast en doelloos te zijn geeft een vrij gevoel. Het kan niet vlugger. Niemand groet, ik hoef ook geen groeten te beantwoorden, dit is de stad, we zijn met te veel. Wel wordt er af en toe met vlugge oogopslag gespied: ‘Die zou ik eventueel… .’ ‘Zou mij dat ook staan?’ ‘Ziet zij er leuker uit?’ ‘Waar ken ik jou van?’ Een verkenner van Mars voel ik mij, die onopvallend gedachten leest van de mensen hier.
Hoewel,
onopvallend: wimpers wuiven hem koelte toe.
Weer
aardbewoner, bedenk ik dat we in mijn straatje bij het bos ’s
avonds nog wel groeten. In het donker geeft dat een veilig gevoel, en
overdag geven we er onbewust onze verhouding mee aan. Want of we
elkaar nu kennen of niet, we zijn buren. Japanners doen het door iets
dieper te buigen voor een meerdere, wij - van het straatje – laten
horen wie we denken te zijn. Doorgaans klinken we vriendelijk,
geruststellend soms, maar ook wel eens een tikkeltje neerbuigend…
dus toch een beetje op z’n Japans?
Hier schuifelt
het verder. Mijn aandacht valt op etalagepoppen. Modieuze jonge
mannen en vrouwen van gladde kunststof. De ontspiegelde ruit maakt
dat het lijkt of ze zo het trottoir op zullen stappen, en ik vraag me
bewonderend af, wie hun anonieme ontwerper is. Iemand in Parijs?
Utrecht? Een eigentijdse Dokter Frankenstein? Extreem expressief zijn
ze, die jonge mensen van onze tijd, goed getroffen. Ze kijken elkaar
voorbij, zoals pubers dat kunnen; belust op contact, maar
ogenschijnlijk niemand nodig. Ik herken er jongeren uit mijn omgeving
in. Het haar model vatenkwast. De hoofden opvallend naar voren
gestoken. Schouder en heup volgen in dezelfde beweging. Ik zie er een
gierentred in, maar het zal panterachtig bedoeld zijn.
Etalagepoppen
van honderd jaar geleden, die ik wel eens op de rommelmarkt heb
gezien, zijn heel anders. Innemend, lieftallig, zoetsappig zelfs. We
zijn veranderd, harder geworden, maak ik daaruit op. Maar, met behoud
van pose. Deze hier zeggen: ‘Ik ben niet lief, denk het maar
niet! Misschien wel te koop, dat ligt er aan’.
Ik
kijk weer naar de levende mensen die voorbijgaan. Stapten ze uit of
ín de etalage? De winkelstraat als schouwtoneel. Die poppen
overdrijven, maar spiegelen toch wel het straatbeeld, zoals we, elk
voor zich, ons best doen om op te vallen…en onbedoeld op elkaar
lijken.
Ook
ik beeld iets uit, gedraag me naar leeftijd en geslacht - dat alleen
al - en word daar naar beoordeeld. Niet door wie mij aankijkt, maar
door zijdelingse blikken. En anders wel door mijzelf. Het overkomt me
bijvoorbeeld dat een aardig kledingstuk mijn aandacht trekt, en dat
ik dan zie dat het voor jonger is of, erger nog, voor vrouwen. Dan
hang ik het vlug terug.
Slof-
schuifel- slof: zelfbeelden laten verdampen in de spiegeling van de
zaterdagmiddag. Een ‘niemand’ te zijn; die vrijheid.
‘Is
er iets?’ vraagt ze zijdelings. ‘Ik ben bezig te verdampen’,
zeg ik. Ze lacht. ‘Laten we dan maar ergens koffie gaan drinken’
terrasje
pikken
mussen op onze tafel -
terrasjepikken
*)
Eerder verschenen in Vuursteen, en in Opspraak
Geen opmerkingen:
Een reactie posten