hier zou het kunnen
Het
belooft een mooie dag te worden. Ik rijd met Marieke naast me over de
nog lege snelweg naar het noorden. Haar twee dochters zitten
achterin. Het is zomer, wij leven, het gaat lekker vlot, er is nog
nauwelijks verkeer, we zijn op weg naar de crematie van Ma, Mariekes
moeder. Liever zou ik 'naar de begrafenis' hebben gezegd. Met
honderdduizend jaar begraafcultus in mijn genen klinkt dat
respectvoller. Maar Ma was altijd al van no nonsense, cremeren
heeft iets van opgeruimd staat netjes, het gaat met veel vernuftige
techniek gepaard, de verbrandingsinstallatie van een crematorium moet
minstens zo bedrijfszeker zijn als de lanceerinrichting van een
ruimteveer, nee sterker nog, het mag nooit maar dan ook nooit
misgaan! Met begraven vraag je de natuur om dat hele riskante gedoe
van je over te nemen, vocht en rotting en de nederige pieren doen hun
werk uiteindelijk feillozer dan alle techniek.
Dit
zit ik allemaal te bedenken achter het stuur terwijl de ochtendzon,
die het bos in de verte al eerder in lichterlaaie zette, ongenadig
door de voorruit steekt. Leven en zich daarbij goed voelen: Marieke
twijfelt of zij dat al mag. Hoe dood ís haar moeder?
Ma had het altijd voor het zeggen - dus waarom nu opeens niet meer? Geen touwtjes meer in handen... Ze is opgelucht, maar ook nog onzeker. Verdrietig om wat er niet was, moederliefde. Ma was meer zakenvrouw dan moeke, zeker geen huisvrouw.
Ma had het altijd voor het zeggen - dus waarom nu opeens niet meer? Geen touwtjes meer in handen... Ze is opgelucht, maar ook nog onzeker. Verdrietig om wat er niet was, moederliefde. Ma was meer zakenvrouw dan moeke, zeker geen huisvrouw.
Onze
eindbestemming, een laag, bakstenen gebouw, blijkt gelukkig dicht bij
de afrit, aha, de snelweg zorgt hier natuurlijk voor toelevering: van
begrafenissen raak ik altijd in een baldadige stemming. De kiezel op
het brede grindpad knerpt. Het zal voor de doden niet gemakkelijk
zijn om hier 's nachts op hun blote voeten nog wat rond te spoken.
Doodgaan als product, het contrast treft me, de zakelijke uitstraling
tegenover de weelderig begroeide kerkhoven uit mijn jeugd. Even
buiten het dorp waar ik opgroeide liggen de dorpsgenoten van weleer
nog bij elkaar, in een eigen dodendorp. Ik las iets over ruiming in
de nabije toekomst, maar zolang liefhebbers van oude natuurcultuur
het nog kunnen tegenhouden zullen die verweerde zerken daarginds mij
kunnen herinneren aan ouders van klasgenoten, notabelen van ooit,
notaris of huisdokter; of ambachtslui waar iedereen mee te maken had,
schoenmaker of smid, kleermaker of groenteman. Tussen hun vertrouwde
namen weet ik nog mijn vaders graf, in het versteende dorp van mijn
jeugd.
De
ontvangstruimte is airco-koel. Witte muren, tegelvloer,
geplastificeerde lambriseringen, gelamineerd meubilair en een
onbestemde, ijle geur van luchtverfrissers. Fresia’s en chrysanten
zullen me voor altijd herinneren aan het afscheid van Ma. Zelfs de
geur van plastic bloemen, wat natuurlijk niet kan, meen ik te ruiken.
Wij zijn de eersten, we komen van ver. Er is al koffiegeur, maar ik
ga eerst nog even naar het toilet, al hoef ik niet. Straks zal niet
meer kunnen, ik moet spreken. Tijdens de rit kon ik dat van me
afzetten, nu overvalt het me. Ondanks de koeling zweet ik zachtjes.
Er
zit een kevertje in het pissoir. Niet het gegraveerde vliegje voor
slordige mannen, maar een echt kevertje. Heeft het zich al
verplaatst? Als de grote wijzer van de klok als je even niet gekeken
hebt… Of bevind ik mij hier in vertraagde tijd? Ik probeer
het zwarte bobbeltje niet te raken. Het beestje lijkt er slecht aan
toe. Zou er toch al iemand van het personeel op gewaterd hebben? Dit
kevertje leeft, ik voel het. Plassen lukt trouwens niet zo best, de
spanning van het moment zet mij op slot, zoals plassen bij de dokter,
achter een gordijntje, wetend dat hij luistert of je wel kan. Ma
dood, Marieke in twijfel, het is een vreemde toestand. Het beestje
zal zich hersteld hebben, ik heb eerder gezien hoe een doorgespoeld
insect na enige tijd toch weer door de opening van de afvoer omhoog
kroop. Sterk is de levenswil. Huiveringwekkend ook want, al is het
leventje nog zo klein, je staat toch maar te kijken naar een gevecht
tegen de dood. Obsceen. Worstelen op de rand van de afvoer, zagen we
dat de laatste dagen niet ook bij Ma? Zwaar was het, ook voor haar
kinderen. Wat moesten ze voelen? Ze hebben hun hele leven meer
instructie gehad dan warmte. Ma heeft overigens noch het een noch het
ander gegeven voor haar definitieve vertrek. Misschien omdat ze daar
zelf niet in geloofde? Ze kreeg morfine, wat voor momenten van
opleving zorgde, van ik-ga-het-weer-redden. Ze was dan agressief en
vloekte. Weer rustig, ademde ze zagend verder, met steeds langere
tussenpozen, zoals sommige mensen snurken en je je dan wel eens
afvraagt of ze nog wakker worden. Op het laatst ging ze toch weer met
een ruk overeind zitten. Daar hadden Marieke en haar zussen niet meer
op gerekend. Furieus was ze. “Je moet me helpen”, goed
verstaanbaar en, “ik wil er uit godverdomme”. “Dat kan niet
Ma”, heeft Marieke geantwoord, kalm maar beslist, “je kunt niet
meer op je benen staan, je zou er meteen doorheen zakken, nu lig je
in elk geval nog in bed”. Voor het eerst had zij het voor het
zeggen.
Ik
herinner mij weer de onwezenlijke sfeer die nacht in het ziekenhuis.
We wisselden elkaar af: ga jij koffie halen of blijf je liever bij
Ma? Ik ga wel even. Stuurloos gedrentel van en naar de stervende. Er
bij willen zijn, afgewisseld met het voor gezien houden. We konden om
beurten op een leeg bed in de ruimte ernaast gaan liggen. Liggen,
opstaan, nog eens in de spiegel kijken: hoe levend ben je zelf
eigenlijk?
En nu is het dan toch gebeurd. Ma dood. De meneer in het zwart zal straks, nadat wij ons zegje hebben gedaan, kaarsjes gebrand, bloemen gelegd en geluisterd naar iets van Bach of Liszt, Ma door een druk op de knop met kist en al tergend langzaam en geruisloos laten verdwijnen. Zoals ze zelf bij mijn laatste bezoek voor zich uit mompelde: “dan ga ik de oven in”. Dappere Ma. De Bolero van Ravel zou beter passen bij hoe ik je beleef, maar, heel langzaam - de voeten eerst of juist andersom? -, zal je ons tenslotte overtuigen dat Bach of Liszt jouw eigen keuze is.
Maar
dat moet ik dus allemaal nog zien. Ik weet niet waarom ik deze
volstrekt onlogische twijfel voel. Is het omdat ik Ma al wel eerder
rechtsomkeert heb zien maken, als iets haar plotseling niet beviel?
Of misschien lokt juist die feilloze crematorimumperfectie de
dwanggedachte uit, dat er één keer in een eeuw iets mis kán gaan,
zoals voor dijken berekend is... Zou er voor crematoria ook zo'n
berekening gemaakt zijn? Je zal het zien dat ik daar dan net bij ben,
tja, ik lijk wel gek, maar bereid mij voor op een verrassing. Het
mechaniek weigert, de zaal murmelt van ontzetting, de man in het
zwart verstijft als de dood: de kist van Ma – maar toch, technisch
gesproken nog altijd zíjn kist - beweegt niet. Net zo min als
dit kevertje. 'Dit is nooit eerder gebeurd', hoor ik hem mompelen.
Machteloos zoemen onzichtbare wieltjes, als de pootjes van een
nijdige tor, die je optilt tijdens de paringsdaad. Is sterven
trouwens niet een soort paren met de dood? Als ik zoiets er maar niet
uitflap straks! Gebons van binnen. Haar gedempte stem zal te horen
zijn, ‘Ik wil er uit godverdomme!' Je zal het meemaken en het zal
de verklaring blijken voor mijn verhoogde hartslag, niet zozeer de
dikke, chemische bloemengeur of het licht zwevend gevoel in mijn
hoofd...
Derde
mogelijkheid: Ma's talent om alsnog de aandacht te trekken.
Maar
ik moet zo dadelijk op; bedwing lichte paniek met rustig ademhalen.
Eén
mooie gedachte heb ik in elk geval voorbereid: 'er zijn twee soorten
mensen als het om aandacht gaat', zal ik zeggen, 'mensen die glanzen;
en mensen die schitteren. Glansmensen zijn innemend, verlegen soms,
ze zijn gericht op anderen... Niet Ma. Ma moest schitteren, ze was
van nature nu eenmaal op zichzelf gericht. Wie het waagde te
protesteren tegen de daarbij vereiste bijrol, kreeg met de draak van
doen, die altijd in haar op de loer lag om zich bij de minste
tegenstand te kunnen oprichten'... maar kan ik dat wel zeggen?
Openhartigheid hoeft nog niet eerlijk te zijn, al gaat het daar vaak
voor door. Vrienden en vriendinnen van Ma, van tennissen en bridgen,
hadden er overigens geen moeite mee dat Ma altijd de lakens
uitdeelde, het was eigenlijk wel comfortabel, ze kregen hun plek en
wisten waar ze aan toe waren... ook dát niet zeggen, ze zitten in de
zaal!
De
keerzijde was, dat ik haar ook wel eens kinderlijk gelukkig heb
gezien; soms bij een compliment over haar kleding: wat staat dat
pakje je goed Ma! 'Vind je?' En dan streek ze met haar oude beringde
handen over haar buik en strekte zich. Ma stond recht, ook nog op
haar voorlaatste benen.
Het
kevertje zit er nog steeds. Ik trek mijn rits zorgvuldig omhoog om
niets te klemmen, kijk in de spiegel naar bij het scheren vanochtend
vroeg overgeslagen baardhaar, bedenk in niet te stuiten
gedachtestroom dat het na je dood nog wel even doorgroeit, bij deze
temperatuur trouwens ook, meen ik te zien, was handen en polsen,
droog ze aan de rol en loop terug naar de ontvangstruimte.
Marieke en haar twee dochters zitten al aan de koffie, mijn kopje staat voor me klaar, met een koekje.
Ook
bij de koffie blijven mijn gedachten als een schietspoel heen en weer
gaan. Welke herinneringen kun je delen met het publiek, welke dien je
voor je te houden? Dat Ma op het laatst opeens toch niet dood
wilde... Of dat Marieke... ik vraag zacht hoe zij zich voelt.
'Opgelucht', zegt ze, maar het klinkt nog steeds onzeker. Ze vindt
die opluchting ongepast; onveilig ook. Ze twijfelt of nu de controle
echt wel voorbij is. ‘Wat doe jij daar?’ ‘Waar ga je naartoe?’
‘Waar kom je vandaan?’ ‘Hoe kom je aan dit…’ Stem uit de
diepte van haar jeugd, uit klinkend boven Ma’s zwanenzang.
Tijdens
haar laatste maanden in het luxueuze appartementencomplex bleef ze
veeleisend. Kinderen en kleinkinderen werden ontboden om van alles
voor haar te doen. Ma wilde nog jaren meegaan. Vooral feestjes
stonden op haar lijstje. Ze bleef, op haar zesentachtigste, de
levensgenieter die ze altijd was. Ze kreeg zelfs een nieuwe vriend,
een man van negenentachtig, die haar hielp om weer het stralende
middelpunt te zijn. Hij droeg haar op handen, hij was het zo gewend,
was eerder gehuwd geweest met zo’n menselijk middelpunt; gewend om
paard van de schillenboer te spelen, altijd nog liever dan de laatste
periode in je eentje te moeten slijten in een oude knollentuin.
Krasse Klaas, alleen ben je alsnog.
We
zijn beleefd naar binnen gewerkt, ik kan niet meer terug.
De
zaal houdt het midden tussen een kerk en een modern conferentieoord.
Terwijl ik op een van de gecapitonneerde klapstoelen op de voorste
rij mijn beurt afwacht, schuifelen familie en kennissen langs. Ik heb
een droge mond; geef knikjes. De deur gaat geluidloos dicht. Dan, als
uit het niets, zwelt muziek aan. Het zou uit de kist kunnen komen, zo
vernuftig is het geluid hier geregeld.
Daarna
is het nog stiller.
Dan
de woorden.
Eerst
die van de pastor: “Lieve familie en vrienden. Mij is gevraagd iets
te zeggen bij het afscheid van Mevrouw Bielenfeld”. Stilte.
Spanning. Hallucineer ik? Ik hoor ademen. Staat de pastor daar ook
naar te luisteren? Laat haar alsjeblief gaan spreken. Gelukkig, op
lieve toon gaat ze verder. Ma’s levensverhaal, in de afgelopen
dagen door Marieke bij elkaar gesprokkeld: knap, hoe de pastor met
iets van oprechte, maar toch ook gereserveerde warmte zo’n heel
leven aan elkaar praat, op een hypnotiserende, goed verstaanbare
fluistertoon. Een soepele slalom door de tijd wordt het, ode aan
iemand die dan toch maar geleefd heeft. Het klinkt alsof dat op zich
al een enorme verdienste is voor een dode: geleefd te hebben.
Misschien is dat ook wel zo. De kracht van haar verhaal is, dat het
een geheel maakt van al die flarden herinneringen, die toch
voornamelijk uit foto’s bestaan. Een schilderes met woorden is deze
ervaren afscheidsdame, losse lijnen en feiten samenvoegend, gaten in
de tijd aansmerend die voor de kinderen altijd oningevuld waren
gebleven.
Dan gaat Marieke naar voren. Ik zie hoe ze zich van ons losmaakt. In gedachte houd ik haar hand vast, zoals we ook wel doen als we samen een avondwandeling maken. Maar ik weet en zie dat zij dit kan, zonder mij. Op haar rustige manier roept ze de zes kleinkinderen naar voren, een voor een, en vraagt ze om een kaars voor oma aan te steken, en daarbij een van oma’s deugden te noemen. Deze aanpak heeft ze met haar zussen besproken. ‘Volharding’, ‘creativiteit’, ‘wilskracht’, ‘kleurgevoel…’
Zou
in die laatste deugd niet toch ook Ma’s zachte kant
verscholen zitten? Zal ik dat zo dadelijk zeggen? Ik wil het voor
haar opnemen. Ma viel juist op de harde heldere kleuren, heeft
Marieke me op die vraag al eens geantwoord. En zacht? Dat ze
voor mannen een zwak had, als die haar maar bewonderden.
Zo
dadelijk is ook dit ritueel voorbij en zal ik zelf naar voren lopen,
er op lettend niet te struikelen, langzaam bewegen is me ooit
bijgebracht voor dit soort gelegenheden. Niet alleen de spreker, ook
de zaal wordt daar rustig van. De voorbereiding tijdens het plassen
is me allang weer ontschoten. 'Er is weinig wat we zeker weten', zo
zal ik beginnen. 'Bijna niets weten we zeker. Zeker bij Ma niet. Dat
zij nog lang niet van plan was om te vertrekken, dat is wat we zeker
weten. En anders bedenken we maar dat er na de dood toch wel iets
moet zijn'… Dat zullen de meesten hier in de zaal toch wel met me
eens zijn?
Ik
voel instemming, dit is natuurlijk wat iedereen hoopt dat ik zal gaan
zeggen. Een zucht van verlichting zal door de zaal gaan, deze spreker
doet voor de pastor niet onder, men blijft voor harde waarheden
gespaard. 'Welnu', zal ik verder gaan, 'het is zich moeilijk voor te
stellen dat van deze imponerende vrouw, die van elk samenzijn het
stralende middelpunt was, zo dadelijk niets meer over is dan een
potje as. Dus vraag ik me af, hoe de dierbare overledene daar zelf
over dacht… Nam Ma de dood serieus?'
Ik
ben opeens volmaakt kalm, een soort onverschilligheid, de zinnen
komen vanzelf: 'ook daar weten wij niets van. De indruk die ze ons
gaf was, dat voor haar alleen het leven telde, geen hiernamaals;
sterven was geen optie. Zij zou dit laatste fysieke samenzijn
hoogstpersoonlijk geregisseerd hebben, als een feestje waarop zij
zelf kon schitteren. Wij weten zelfs niet met zekerheid of zij, op
dit moment, niet bezig is dat alsnog te doen: ons allemaal
regisseren. Dat we straks samen iets gaan drinken bijvoorbeeld, dat
zou ze zeker gewild hebben'.
En
dan zal ik de mensen betrekken bij wat herinneringen: 'toen ik me
hier op voorbereidde, beste familie en vrienden, vroeg ik mij af wat
Ma mij nog graag zou horen zeggen bij deze gelegenheid'. Ik
zal vertellen dat het altijd gezellig was bij Ma, en dat ik hoop dat
ze dit nog hoort. 'Zondags kwam ik graag met Marieke naar hun
prachtige woonboerderij, om aan de Twentse tafel koffie te drinken,
met iets erbij, een neut of twee. Er was altijd volop koek, en Ma had
het hoogste woord. Pa, die daar zo slim mee om wist te gaan, och, wat
heb ik die man gewaardeerd. Koninklijker nog dan ‘Richard’ in
‘Keeping up Appearances’, die TV-soap waarin de theatrale
gastvrouw Hyacinth wie niet tijdig af kon zeggen alle hoeken van de
kamer laat zien'... Marieke en ik keken vaak naar dat programma, als
troost met Ma: ook zo'n Hyacinth. En haar echtgenoot Richard, zo
superieur juist als eeuwige underdog: net Pa. Pa had, juist in zijn
toegeeflijkheid, ook iets superieurs...
Onstuitbaar
raast nu de rest van de toespraak door mij heen: 'Ze zeggen dat je je
alles herinnert Ma, in het ergens waar jij nu wellicht naar onderweg
bent. Herinner jij je bijvoorbeeld de keer dat je Pa opdroeg om een
schilderij van jouw vader recht te hangen, wiens oogappel je was? Die
man met het grote hoofd, waar de zware vergulde lijst omheen hing
alsof hij die ergens van had losgerukt... Pa deed alsof hij het
gevaarte netjes verschoof – het hing altijd al recht, kon van
gewicht niet anders dan recht hangen – gaf Marieke en mij een
knipoog, en vroeg rustig, hulpvaardig zelfs, aan jou of het zo goed
hing; en dat zonder een zweem van ironie. Het was goed, zei je,
voldaan omdat je weer eens op je wenken was bediend.
En
verder was je gastvrouw, altijd; een rol die je voortreffelijk
speelde. Een die nooit zelf de koffie zette, maar genoot van het
gezelschap. Als iedereen maar beaamde dat het geluk bij jou vandaan
kwam. Het was dan goed toeven in jouw schaduw. Mensen als jij moeten
schitteren, ik zei het al, ze zijn het zout in de soep, de gangmakers
bij elk feestje, een waarborg tegen dufheid, een condensatiepunt in
het gebruikelijk gebabbel.
Later
– de woonboerderij was verkocht, jullie woonden nu in een chalet,
feitelijk hulpbehoevend (maar hoe behoevend ís dat als je geld zat
hebt) - waren de feesten er niet minder om. Pa, die nog even een
zilveren four wheel drive mercedes terreinwagen kocht, waar
hij feitelijk niet eens meer in kon rijden: er staan heel wat
paaltjes scheef in dat vakantiepark voor rijke bejaarden, waar
iedereen, bij gelegenheden die jullie schiepen, kon drinken en eten
en vooral drinken zoveel-ie wou.
Pa
liep door zijn hersenbloeding overigens allang met een stok, maar dat
verhinderde hem niet om, met jou, dat brandpunt te zijn waar
drinkgrage medemensen altijd op afkomen. Het was genieten, nog
steeds. Het maakte dat ik niet eens opzag tegen een ritje naar het
noorden als Marieke het, gewetensvol, tijd vond om weer eens langs te
gaan. Haar kinderen wilden al lang niet meer mee, maar dat is ook
eigen aan de leeftijd Ma. Ik daarentegen wist dat ik met een glas
wijn erbij, waar het nooit aan ontbrak, de middag wel weer doorkwam.
Ook
in de tijd dat je er nog alleen gewoond hebt - Pa is in dat chalet
gestorven, je liet hem op het laatst nog per ambulance weghalen, je
had het aan je hart, kon het er niet bij hebben - ook in die tijd na
Pa, hebben we nog wel met je gedronken. Pa was bij aankomst aan het
ziekenhuis al overleden, iedere nuchterling had het kunnen
voorspellen, maar ze kwamen, de broeders in het wit, en voerden je
orders uit. We hebben hem maanden later nog een keer ingemetseld, de
urn had nu wel lang genoeg bij Mariekes broer op de kast gestaan, die
zou iets definitiefs regelen maar daar kwam het alsmaar niet van. Op
een doordeweekse dag heeft Marieke toen telefonisch een moment van
samenkomst geregeld, met jou, met broer Felix die de urn zolang in
bewaring had, en de zussen. Een kleine plechtigheid, we kwamen gewoon
samen, op de begraafplaats bij het oude kerkje in de streek waar
jullie zo lang gewoond hebben. Je huilde een beetje, Ma. Verder niets
opvallends, in je nieuwe zorgflat zat je al in de bridgeclub, je
buurman daar hield ook van een glaasje. Klaas trouwens ook... Zijn we
nog wezen koffiedrinken? Ik kan het me niet meer herinneren. Wel dat
Marieke nog fluisterde, “wat een klein huisje voor Pa”. Zacht,
zodat u het niet hoefde te horen, jullie hadden immers zo ruim
gewoond.
En
nu jij ook dood bent Ma, besef ik dat wie zo dadelijk nog iets mag
zeggen, ervoor dient te waken dat hij jou niet staat te evalueren.
Want wie ben ik om jouw leven tegen het licht te houden?'
Ondertussen
is Marieke nog steeds bezig elk kleinkind te helpen zijn of haar
kaarsje aan te steken. Eén kaarsje hapert hardnekkig. Het ontsnapt
aan de technische perfectie die hier overheerst. Pas bij de zoveelste
lucifer blijft het branden. Terwijl ik als gehypnotiseerd haar
rustige gebaren volg, denk ik aan de keer dat Marieke Ma nog eens
opzocht, ze was toen nog goed. Ma heeft toen uitgeroepen: “Kind,
wat ben ik blij dat je er bent”. Dat was niet wat je graag zou
willen geloven! Marieke kon gelijk boodschappen gaan doen.
Het
doet me denken aan de Argentijnse dichter Roberto Juarroz, die
in een interview gezeg heeft dat dichten “het omkeren van
de werkelijkheid” is: “als het ´t omgekeerde is van wat iedereen
denkt of gewend is te zeggen, is het nieuw - is het een gedicht”... Een
mooie gedachte. Zal ik dan het geijkte beeld van de
bidprentjesmoeder, wat Ma immers nooit was, nu ook maar eens
omdraaien? Zal ik zeggen: 'Een
statige vrouw is van ons heengegaan...? En bij gebrek aan een
hart, God hebbe haar ziel?'
Juarroz
zei ook dat de mens zijn innerlijke stilte is kwijt geraakt. Alleen
in poëzie kan hij die nog vinden. Hij vertelt dan dat hij eens van
een feest is weggereden. Na een uur is hij midden in de pampa
uitgestapt en heeft het uitgeschreeuwd in de nacht: “geen
discussie, geen woorden, geen gepraat meer. Eindelijk vrij!”
En
dan komt het gedicht dat ik inmiddels uit mijn hoofd ken:
Soms
lijkt het
of
wij het middelpunt van het feest zijn
maar
in
het middelpunt van het feest
is
leegte
maar
in
het middelpunt van de leegte
is
weer het feest.
'Een
feest in de leegte, dat gun ik jou ook, Ma. En dat er daar Ginds toch
nog IETS zal zijn... en dat er dan ook Iemand is die je toeroept:
'Kind, wat ben ik blij dat je er bent'.'
De
kaarsen zijn aangestoken, de kleinkinderen terug op hun plaats,
afwachtend, de zon gloeit door de glas-in-loodramen, ze hebben vast
dorst. Komt er cola? Ice tea? Gaat er nog meer gebeuren, of
kunnen ze al naar buiten? De kist staat er nog. Ik kijk er naar in
trance. Alles blijft mogelijk. Marieke is weer naast mij komen
zitten. Ze stoot me zachtjes aan. “Je moet op, Max”. Langzaam kom
ik overeind en begeef me naar het podium.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten