Te woord gaan *)
Na
het ziekenbezoek haal ik mijn kleinkind af. Ze vertelt. Bij elk nieuw
woord vraagt zij nog wat het is. ‘Wat is opschieten opa?’ Ik denk
aan zeilen, maar hoe leg je dat uit.
Als
we thuis zijn belt oma, mijn ex. Eva houdt haar knuffeltje bij de
telefoon: beertje moet ook iets zeggen. Beer kan oma horen, en bromt
wat terug. Haar knuffels hebben namen, en stemmetjes. Kleine
Woordenschat verbetert mij als ik er een verkeerd doe. ‘Zo klinkt
Varkentje niet, dat weet opa toch?’ Ze noemt dingen in de kamer bij
hun naam. Dan begrijpt ze voor het eerst, dat oma die niet kan zien.
Opgewonden tovert ze met taal, plukt woorden als rijpe kersen.
Ze
doen er niet veel meer aan Rob. Als ik zie hoe de fysio zijn been uit
bed tilt, weet ik al dat het vandaag niet gaat lukken. ‘Hij kan
niks meer’, vertrouwt de man me later toe. Ze vonden Rob al een
keer machteloos naast zijn rolstoel. Een buil op zijn hoofd als een
paasei getuigt nog van die poging, er zelfstandig uit op te staan.
Praten
is een probleem apart. Rob begrijpt je allang, maar hij moet wachten
tot de woorden komen, alsof ze nog moeten rijpen. We glimlachen naar
elkaar met de ogen, het antwoord komt, zeker, we weten dat maar we
moeten geduld hebben. Hij klinkt bedachtzaam. Priesters spraken zo in
de mis, herinner ik me. ‘Hoc-est-enim-mei’: dit is mijn lichaam,
of zoiets. Dat van Rob wil niet meer zo. Onze breedsprakigheid van
vroeger is verdampt tot dit bijna zwijgend spreken.
Maar
het is prettig om zo bij elkaar te zitten. Bijna niets meer kunnen,
en toch in intiem gesprek zijn, een troost bij zijn onbeschrijfelijke
pech. Ik heb het zo wel eens eerder gewild. Elkaar de tijd gunnen. De
ruimte nemen voor een afweging. Ons gewone leven was te gehaast. Ik
herinner mij de woorden van een collega uit die tijd, na een
docentenvergadering: ‘Iedereen praatte vandaag weer te veel en te
vlug. Verdacht, als het zo snel gaat. Al die woorden die maar voor je
uit vliegen.'
Indianen
houden op met praten als je ze onderbreekt, en wel zo consequent dat
je zou denken dat het een raskenmerk is. Rob is nu zo’n zwijgende
indiaan, in zijn rolstoel.
Nee,
dan Eva. Die praat veel, sappig en duidelijk; woorden als vers
geplukt.
Ze
leert er ook mee omgaan. Hoe je als je zacht praat intiem wordt
bijvoorbeeld. Oma is ziek en gaat binnenkort naar de hemel. Ze vraagt
of ze oma daar nog kan bellen. Bellen niet, maar praten wel, zeg ik.
‘Dan zal ik zachtjes praten’, fluistert ze, ‘dat oma het goed
kan verstaan’.
Op het scherp van zwijgen
te woord gaan of niet
*)
Uit 'Op de tijdzee', ongepubl.
prachtig van inhoud, vorm en schrijfstijl!
BeantwoordenVerwijderengroetjes, Ria