maandag 22 oktober 2012

Te woord gaan



Te woord gaan  *)

Na het ziekenbezoek haal ik mijn kleinkind af. Ze vertelt. Bij elk nieuw woord vraagt zij nog wat het is. ‘Wat is opschieten opa?’ Ik denk aan zeilen, maar hoe leg je dat uit.
Als we thuis zijn belt oma, mijn ex. Eva houdt haar knuffeltje bij de telefoon: beertje moet ook iets zeggen. Beer kan oma horen, en bromt wat terug. Haar knuffels hebben namen, en stemmetjes. Kleine Woordenschat verbetert mij als ik er een verkeerd doe. ‘Zo klinkt Varkentje niet, dat weet opa toch?’ Ze noemt dingen in de kamer bij hun naam. Dan begrijpt ze voor het eerst, dat oma die niet kan zien. Opgewonden tovert ze met taal, plukt woorden als rijpe kersen.

Ze doen er niet veel meer aan Rob. Als ik zie hoe de fysio zijn been uit bed tilt, weet ik al dat het vandaag niet gaat lukken. ‘Hij kan niks meer’, vertrouwt de man me later toe. Ze vonden Rob al een keer machteloos naast zijn rolstoel. Een buil op zijn hoofd als een paasei getuigt nog van die poging, er zelfstandig uit op te staan.
Praten is een probleem apart. Rob begrijpt je allang, maar hij moet wachten tot de woorden komen, alsof ze nog moeten rijpen. We glimlachen naar elkaar met de ogen, het antwoord komt, zeker, we weten dat maar we moeten geduld hebben. Hij klinkt bedachtzaam. Priesters spraken zo in de mis, herinner ik me. ‘Hoc-est-enim-mei’: dit is mijn lichaam, of zoiets. Dat van Rob wil niet meer zo. Onze breedsprakigheid van vroeger is verdampt tot dit bijna zwijgend spreken.
Maar het is prettig om zo bij elkaar te zitten. Bijna niets meer kunnen, en toch in intiem gesprek zijn, een troost bij zijn onbeschrijfelijke pech. Ik heb het zo wel eens eerder gewild. Elkaar de tijd gunnen. De ruimte nemen voor een afweging. Ons gewone leven was te gehaast. Ik herinner mij de woorden van een collega uit die tijd, na een docentenvergadering: ‘Iedereen praatte vandaag weer te veel en te vlug. Verdacht, als het zo snel gaat. Al die woorden die maar voor je uit vliegen.'
Indianen houden op met praten als je ze onderbreekt, en wel zo consequent dat je zou denken dat het een raskenmerk is. Rob is nu zo’n zwijgende indiaan, in zijn rolstoel.

Nee, dan Eva. Die praat veel, sappig en duidelijk; woorden als vers geplukt.
Ze leert er ook mee omgaan. Hoe je als je zacht praat intiem wordt bijvoorbeeld. Oma is ziek en gaat binnenkort naar de hemel. Ze vraagt of ze oma daar nog kan bellen. Bellen niet, maar praten wel, zeg ik. ‘Dan zal ik zachtjes praten’, fluistert ze, ‘dat oma het goed kan verstaan’.

Op het scherp van zwijgen
te woord gaan of niet

*) Uit 'Op de tijdzee', ongepubl.

1 opmerking: