donderdag 18 april 2013

Een ode aan mijn doden


Tijdens een wandeling met de hond heb ik een keer de gewaarwording, dat mijn vader met me meeloopt. Mijn pas wordt rustiger. Ik probeer het uit, sta even stil, ‘hij’ ook. De hond kijkt om, haalt ogenschijnlijk zijn schouders op, snuffelt verder. Ik ook, maar in mijn hoofd. In hoeverre ben ik een levende voortzetting van mijn vader? Ooit wilde ik juist zo anders zijn dan hij.
Met dit plotselinge inzicht, dat ik desondanks in zijn onzichtbare schoenen loop, begint een tocht binnendoor, zoekend om de draad weer op te pakken van zijn verhaal - en hoe dat verder gaat, door mij. De eenzelvigheid van mijn vader wordt voelbaar in het ritme van die tragere stap. Wij hangen samen, als door een mycelium. Het geeft me voldoening als ik, als laatst levende van elf broers en zussen, ons nog een keer weer bij elkaar breng in dit verhaal. Waarom loop ik hier anders nog rond, en zij niet meer? Omdat ik af en toe van ze droom, heb ik dat een keer gevraagd. Geen antwoord. Toch meende ik te horen: ‘Vertel maar over ons’.
Voor het eerst na al die jaren vraag ik mij af, hoe mijn vader alles verdragen heeft. Een stille kracht. Zes grote zonen laat zijn eerste echtgenote hem. Net als zijn eigen moeder, sterft zij in het kraambed met, naar ik aanneem, de zevende. Ik heb begrepen dat mijn vader veel van haar gehouden heeft. Haar portret in de voorkamer noem ik ‘Sef’ als ik drie ben, omdat ik denk dat het mijn grote broer Sef is, die het meeste op haar lijkt.
Op je zevende ben je al wees, vader, op je vijfentwintigste weduwnaar. Je hertrouwt jaren later met mijn veel jongere moeder, waar mee je vijf kinderen krijgt. De middelste daarvan loopt hier nu met de hond, en onwillekeurig in jouw pas.
Ik groei op in een huis met zeven wisselvaders: ons eigen gezin, en de resten van het oude, mijn grote halfbroers die bij toerbeurt neerstrijken; kleren en koffers soms nog met de geur van een ver land. Het woord hutkoffer roept nog die tijd op. Vooral als ze in de buurt zijn blijven wonen, zijn ze een soort vaderbroers voor mij, de een meer dan de ander. Ik raak als kind in een verbindende rol tussen de twee gezinsdelen. Niet mijn oudere zussen maar de grote broers zijn voorbeelden Nog hoor ik hun stemmen als ik aan ze denk, of voor me zie hoe ze liepen, stonden of zaten. Mijn vader werd op den duur te oud om me aan op te trekken. (Later, veel later pas, spiegel ik mij aan hem). Als, eenmaal op de middelbare school, een oudere jongen spottend vraagt of dat mijn grootvader was die daar voorbijliep, krimp ik in elkaar van schaamte. Waarom eigenlijk? Mijn vader is toch een man van aanzien… maar de nieuwe vrienden van de HBS hebben jongere vaders, zoals het hoort.
Nu zie ik scherper, hoe zijn wijze van zijn mij desondanks heeft gevormd. Vooral zijn zwijgen, dat hij binnenshuis zelden verbrak, en waardoor ik aan hem vaak een vader dacht te missen, begrijp ik nu beter. ‘Let your words be few’, heette een oud boek dat ik pas na zijn dood vond. Kalm en weinig spreken, langzaam lopen, dat geeft in mijn vaders tijd nog status. Ook zijn kleine dagelijkse bewegingen zijn rustig: een bijenkast repareren, planten opbinden, of: schrijven. Handschrift is, in termen van deze nieuwe tijd, onderdeel van zijn tai chi geweest. Er moet ergens een portretfoto zijn waarop hij schrijvend staat afgebeeld, in de juiste houding… Heb ik het eindelijk begrepen, vader? Nog steeds geen antwoord. Mijn vader heeft gezwegen vooral waar het hem zelf betrof. Wat ik van zijn verleden weet, kwam mondjesmaat via een oude tante: fluisterend, wat eigenlijk ook een soort zwijgen was. Als men al over zoiets pijnlijks sprak, moest dat kennelijk nauwelijks hoorbaar zijn.
Ik weet nu dat ook zijn vader kort na zijn moeders dood stierf; en dat zijn enige broertje in de beerput verdronk. Mijn grootvader – die ik nooit gekend heb – had dus een boerderij. In mijn geboortedorp zijn nog altijd twee boerderijen van mijn vaders familie. Het overgebleven kind, dat mijn vader zou worden, is opgevoed bij een vrijgezelle oom, die heel vormelijk sprak, af en toe in het Frans, wat vroeger deftig was.
Is het in zijn jeugd toch al niet de cultuur om, zoals nu, met kinderen te kletsen, mijn vader heeft in mijn herinnering, afgezien van voorlezen, niet meer dan een handvol korte zinnen tegen mij gesproken. Des te meer voelde ik zijn aanwezigheid. Hij boog zich een enkele keer over mij heen als ik zat te tekenen of te knutselen. Maar meestal hield hij de pas niet in, ik stopte met mijn bezigheid tot hij voorbij was. Heeft hij me gezien? Soms, even. Als ik ziek was heb ik wel eens zijn grote hand op mijn voorhoofd gevoeld. Als hij thuis komt om even te lunchen, zit ik op zijn schoot om naar het bewegende binnenste van zijn horloge te kijken, dat aan een kettinkje in zijn vestzakje zit, en dat hij zwijgend voor me open knipt. Ik vraag hoe dat kan, dat bewegen, maar hij antwoordt niet; lacht alleen maar. Iets later heeft hij me een paar keer - zwijgend - opgetild om me in een vogelkastje te laten kijken, naar kleine, gespikkelde eitjes. Bij het eerste beangstigend onweer laat hij me vanuit ons open achterportiek naar de bliksem kijken. Het beeld van botsende wolken boeit me nog steeds. Mijn angst voor onweer is toen verdwenen. Als hij ons - het is oorlog en ik heb het gebrom van vliegtuigen gehoord - een keer komt toedekken, en ik benauwd vraag of er bommen gaan vallen, zegt hij dat bommen onder de dekens niet kunnen komen. Ik geloof hem. Twee of drie jaar later, als we zelf oorlog voeren in onze straat, met keien en met afgewaaid fruit, stuiven we uit elkaar zodra iemand roept ‘daar komt de meester’. Terwijl hij toch alleen maar vanuit de verte aan komt wandelen, de sleutelbos van de school zacht rinkelend aan een vinger, en ons zwijgend voorbijloopt.
Mijn vader, de bijenkoning werd hij wel genoemd. Vreemd dat hij als redenaar bekend stond. Was zijn zwijgen thuis voorbereiding? Soms neuriede hij zachtjes voor zich uit. Ik geloof niet dat het de bedoeling was dat iemand dat hoorde. Ik denk nu, dat hij een heel gevoelig mens was. Wat anders bewoog hem dan gevoeligheid, als hij me optilde om in een vogelkastje te laten kijken? Of me bij de hand te nemen om samen de bijenkasten te inspecteren. Geen emotie; koele obsessie. Mijn vader beleefde het contact met vogels en insecten intenser dan met mensen, denk ik wel eens. Van mensen hield hij afstand: de afstand die hoorde bij zijn status van bovenmeester, misschien, ik weet het niet. Wel dat hij tegen – of met? - zijn bijen, en met vogels, zacht sprak. Daarbij hoorde dat neuriĆ«n dat, leek het mij, de bijen geruststelde. En kalme bewegingen. Ze staken hem niet. Misschien werden ze gerustgesteld door een stilte in de handeling.
Het gemompel als hij echt oud geworden is; ook dat kan ik horen. Hij is me toen meermalen rakelings gepasseerd in huis, terwijl hij zachtjes in zichzelf sprak. Zijn waardigheid bij alle verval: dat vooral wil ik mij voor ogen houden
je was zo zwijgzaam
maar nu je dood bent vader
kan ik je verstaan


1 opmerking:

  1. De vader, de bijenkoning - hij ontroert.
    Dank je voor deze mooie familiegeschiedenis.

    BeantwoordenVerwijderen