Tijdens een wandeling met de hond heb ik een keer de gewaarwording,
dat mijn vader met me meeloopt. Mijn pas wordt rustiger. Ik probeer
het uit, sta even stil, ‘hij’ ook. De hond kijkt om, haalt
ogenschijnlijk zijn schouders op, snuffelt verder. Ik ook, maar in
mijn hoofd. In hoeverre ben ik een levende voortzetting van mijn
vader? Ooit wilde ik juist zo anders zijn dan hij.
Met dit plotselinge inzicht, dat ik desondanks in zijn onzichtbare
schoenen loop, begint een tocht binnendoor, zoekend om de draad weer
op te pakken van zijn verhaal - en hoe dat verder gaat, door mij. De
eenzelvigheid van mijn vader wordt voelbaar in het ritme van die
tragere stap. Wij hangen samen, als door een mycelium. Het geeft me
voldoening als ik, als laatst levende van elf broers en zussen, ons
nog een keer weer bij elkaar breng in dit verhaal. Waarom loop ik
hier anders nog rond, en zij niet meer? Omdat ik af en toe van ze
droom, heb ik dat een keer gevraagd. Geen antwoord. Toch meende ik te
horen: ‘Vertel maar over ons’.
Voor het eerst na al die jaren vraag ik mij af, hoe mijn vader alles
verdragen heeft. Een stille kracht. Zes grote zonen laat zijn eerste
echtgenote hem. Net als zijn eigen moeder, sterft zij in het kraambed
met, naar ik aanneem, de zevende. Ik heb begrepen dat mijn vader veel
van haar gehouden heeft. Haar portret in de voorkamer noem ik ‘Sef’
als ik drie ben, omdat ik denk dat het mijn grote broer Sef is, die
het meeste op haar lijkt.
Op je zevende ben je al wees, vader, op je vijfentwintigste
weduwnaar. Je hertrouwt jaren later met mijn veel jongere moeder,
waar mee je vijf kinderen krijgt. De middelste daarvan loopt hier nu
met de hond, en onwillekeurig in jouw pas.
Ik groei op in een huis met zeven wisselvaders: ons eigen gezin, en
de resten van het oude, mijn grote halfbroers die bij toerbeurt
neerstrijken; kleren en koffers soms nog met de geur van een ver
land. Het woord hutkoffer roept nog die tijd op. Vooral als ze in de buurt zijn blijven wonen, zijn ze een soort
vaderbroers voor mij, de een meer dan de ander. Ik raak als kind in een verbindende rol tussen de twee gezinsdelen. Niet mijn
oudere zussen maar de grote broers zijn voorbeelden Nog hoor ik hun
stemmen als ik aan ze denk, of voor me zie hoe ze liepen, stonden of
zaten. Mijn vader werd op den duur te oud om me aan op te trekken.
(Later, veel later pas, spiegel ik mij aan hem). Als, eenmaal op de
middelbare school, een oudere jongen spottend vraagt of dat mijn
grootvader was die daar voorbijliep, krimp ik in elkaar van schaamte.
Waarom eigenlijk? Mijn vader is toch een man van aanzien… maar de
nieuwe vrienden van de HBS hebben jongere vaders, zoals het hoort.
Nu zie ik scherper, hoe zijn wijze van zijn mij desondanks heeft
gevormd. Vooral zijn zwijgen, dat hij binnenshuis zelden verbrak, en
waardoor ik aan hem vaak een vader dacht te missen, begrijp ik nu
beter. ‘Let your words be few’, heette een oud boek dat ik pas na
zijn dood vond. Kalm en weinig spreken, langzaam lopen, dat geeft in
mijn vaders tijd nog status. Ook zijn kleine dagelijkse bewegingen
zijn rustig: een bijenkast repareren, planten opbinden, of:
schrijven. Handschrift is, in termen van deze nieuwe tijd, onderdeel
van zijn tai chi geweest. Er moet ergens een portretfoto zijn
waarop hij schrijvend staat afgebeeld, in de juiste houding… Heb
ik het eindelijk begrepen, vader? Nog steeds geen antwoord. Mijn vader heeft gezwegen vooral waar het hem zelf betrof. Wat ik van
zijn verleden weet, kwam mondjesmaat via een oude tante: fluisterend,
wat eigenlijk ook een soort zwijgen was. Als men al over zoiets
pijnlijks sprak, moest dat kennelijk nauwelijks hoorbaar zijn.
Ik weet nu dat ook zijn vader kort na zijn moeders dood stierf; en
dat zijn enige broertje in de beerput verdronk. Mijn grootvader –
die ik nooit gekend heb – had dus een boerderij. In mijn
geboortedorp zijn nog altijd twee boerderijen van mijn vaders
familie. Het overgebleven kind, dat mijn vader zou worden, is
opgevoed bij een vrijgezelle oom, die heel vormelijk sprak, af en toe
in het Frans, wat vroeger deftig was.
Is het in zijn jeugd toch al niet de cultuur om, zoals nu, met
kinderen te kletsen, mijn vader heeft in mijn herinnering, afgezien
van voorlezen, niet meer dan een handvol korte zinnen tegen mij
gesproken. Des te meer voelde ik zijn aanwezigheid. Hij boog zich een
enkele keer over mij heen als ik zat te tekenen of te knutselen. Maar
meestal hield hij de pas niet in, ik stopte met mijn bezigheid tot
hij voorbij was. Heeft hij me gezien? Soms, even. Als ik ziek was heb
ik wel eens zijn grote hand op mijn voorhoofd gevoeld. Als hij
thuis komt om even te lunchen, zit ik op zijn schoot om naar het
bewegende binnenste van zijn horloge te kijken, dat aan een kettinkje
in zijn vestzakje zit, en dat hij zwijgend voor me open knipt. Ik
vraag hoe dat kan, dat bewegen, maar hij antwoordt niet; lacht alleen
maar. Iets later heeft hij me een paar keer - zwijgend - opgetild om
me in een vogelkastje te laten kijken, naar kleine, gespikkelde
eitjes. Bij het eerste beangstigend onweer laat hij me vanuit ons
open achterportiek naar de bliksem kijken. Het beeld van botsende
wolken boeit me nog steeds. Mijn angst voor onweer is toen
verdwenen. Als hij ons - het is oorlog en ik heb het gebrom van
vliegtuigen gehoord - een keer komt toedekken, en ik benauwd vraag of
er bommen gaan vallen, zegt hij dat bommen onder de dekens niet
kunnen komen. Ik geloof hem. Twee of drie jaar later, als we zelf
oorlog voeren in onze straat, met keien en met afgewaaid fruit,
stuiven we uit elkaar zodra iemand roept ‘daar komt de meester’.
Terwijl hij toch alleen maar vanuit de verte aan komt wandelen, de
sleutelbos van de school zacht rinkelend aan een vinger, en ons
zwijgend voorbijloopt.
Mijn vader, de bijenkoning werd hij wel genoemd. Vreemd dat hij als
redenaar bekend stond. Was zijn zwijgen thuis voorbereiding? Soms
neuriede hij zachtjes voor zich uit. Ik geloof niet dat het de
bedoeling was dat iemand dat hoorde. Ik denk nu, dat hij een heel
gevoelig mens was. Wat anders bewoog hem dan gevoeligheid, als hij me
optilde om in een vogelkastje te laten kijken? Of me bij de hand te
nemen om samen de bijenkasten te inspecteren. Geen emotie; koele
obsessie. Mijn vader beleefde het contact met vogels en insecten
intenser dan met mensen, denk ik wel eens. Van mensen hield hij
afstand: de afstand die hoorde bij zijn status van bovenmeester,
misschien, ik weet het niet. Wel dat hij tegen – of met? - zijn
bijen, en met vogels, zacht sprak. Daarbij hoorde dat neuriƫn dat,
leek het mij, de bijen geruststelde. En kalme bewegingen. Ze staken
hem niet. Misschien werden ze gerustgesteld door een stilte in de
handeling.
Het gemompel als hij echt oud geworden is; ook dat kan ik horen. Hij
is me toen meermalen rakelings gepasseerd in huis, terwijl hij
zachtjes in zichzelf sprak. Zijn waardigheid bij alle verval: dat
vooral wil ik mij voor ogen houden
je was zo zwijgzaam maar nu je dood bent vader
kan ik je verstaan
De vader, de bijenkoning - hij ontroert.
BeantwoordenVerwijderenDank je voor deze mooie familiegeschiedenis.