vrijdag 23 november 2012

De engel




Het is nog ruim voor de kerst als het vertelgroepje heeft afgesproken bij Willemijn, een jaarlijks terugkerende gebeurtenis, met eigen verhalen en 
glühwein. Haar woonoord ligt aan de rand van ons randstaddorp, dat zelf al randje Randstad is. Een verstedelijkte omgeving met flarden dennenbos, die de bebouwing enigszins moeten verhullen.
‘Boschrust’ is op een pijlschot afstand van waar ik zelf woon, maar ik verdwaal dicht bij huis net zo makkelijk als in onbekend gebied, en het is een mistige avond. De grote schotelvormige lampen bij het parkeergebied vormen eilanden van wazig licht; meer dwaallicht dan verlichting bij dit weer. De flatblokken die samen het woonoord vormen staan een eind van elkaar, gescheiden door bos. Reusachtige, vage gestalten in de mist, die als ik er langzaam naar toe loop op mij af komen in plaats van omgekeerd. Fijne motregen zweeft in het licht van de lampen omhoog. Lager bij de grond, wijst een fluorescerende witte P waar ik de auto kwijt kan.

Er staat bij elke vrije plek een nummerbord: gereserveerd voor het verzorgend personeel, neem ik aan. Wel drie keer rijd ik de inhammen voorbij: allemaal lege plekken, die dus toch niet vrij zijn. Ik stap uit en kijk om me heen. De motregen is overgegaan  in fijne sneeuw. Ik besluit de auto even te laten staan en loop de dichtstbijzijnde verlichte hal binnen. 

'Bij wie moet u zijn?' De vrouw in witte jas doemt op uit het niets. Alsof ze op de uitkijk zat. ‘Mevrouw Van Oord? Dan moet u in DRIE zijn.’
“In?” Ze gaat met me mee tot waar ik net binnen ben gekomen en wijst naar ergens buiten. Aarzelend loop ik in die richting. Ik voel dat ze me nakijkt. Door een zelfde soort hal kom ik in een andere woontoren. Hier zal, bij de brievenbussen, toch vast wel een rijtje namen te vinden zijn, met daarachter het nummer van Willemijns verdieping. Haar achternaam weet ik gelukkig. 
Geen namen te vinden. Er komt weer een vrouw  naar me toe, dit keer zonder witte jas.
'Wat zoekt u?' Ik herken haar stem: het is de vrouw van het vorige blok. Hoe komt ze zo snel hier? Geheime gangen, of achter me aan gesneld? Ze lijkt veranderd, van gereserveerd naar vijandig. Had ze mij, als passerend probleem op de late avond, al niet opgelost? Ze draagt nu een wollen vest, ze is afgewerkt, op weg naar huis, waar de hond nog uit moet en de man die haar gehoorzaamt voor de televisie op haar zal zitten wachten. Als ik geen etagenummer weet te noemen, neemt haar argwaan zichtbaar toe. 'Belt u haar dan even', draagt ze me op. Willemijns nummer heb ik wel in mijn agenda, maar waar is mijn mobieltje? Thuis, andere jas. Ik vraag beleefd naar het hare, die ik gezien heb toen ze nog in uniform was, maar ze schudt van nee, waarbij ze haar hoofd maar enkele millimeters op en neer beweegt. 'Dus ik moet helemaal naar huis rijden om Mevrouw Van Oord te kunnen bellen?' vraag ik vol ongeloof. Ze knikt. Zelfde bewegingsruimte, alsof haar hals in het gips zit. 
Even later sta ik besluiteloos bij mijn auto. Kan ik als volwassen man dit probleem niet oplossen? Waar was ook al weer de uitgang? Uit het donker komt langzaam een grote man naar me toe. Zoals alles in de mist, lijkt hij extra groot. Iemand van de bewaking vermoed ik. 'Waar moet u zijn?' Ik vertel mijn probleem: dat ik wel weet bij wie ik zijn moet, maar niet waar. Ik noem de naam. 'U zit helemaal goed', zegt hij rustig. Alsof hij Willemijn al veel langer kent dan ik. 'Gewoon de lift nemen, naar de dérde etage, en dan vindt u het wel'.
Ik voel me warm worden, bedank hem en vol vertrouwen ga ik de hal weer in.
Daar staat nog steeds het wollen vest. Ze kletst nu met een collega. 'Bent u daar weer?' vraagt ze.
'Ja, dat ziet u, en ik moet op de derde zijn'.
'O ja? Wie zei dat dan?'
'Een man daar buiten in de mist. Een engel'. Harde blik. Praten over een engel, zo tegen de kerst: waar kan ik weggelopen zijn? 'Kijk', wijs ik naar buiten. 'Hij heeft me geholpen'.
De lange man die mij de weg wees staat nog steeds bij mijn auto, alsof hij die zolang bewaakt. Dan ontvouwen zich in het licht van de lantaarn twee gazen vleugels. We zien nog net hoe hij opstijgt. 'Ziet u wel?' zeg ik blij. 'Een engel'.
Verbluft laat ze me passeren.
Willemijn en de anderen groeten me hartelijk. Mijn verhaal mag nog; iedereen vindt het mooi. Ze vragen waar ik het vandaan heb. 'Het is echt gebeurd', zeg ik. Zojuist. Hier buiten'. Er wordt toegeeflijk geglimlacht. Tijd voor de glühwein


in de dichte mist
worden gedachten dromen
de wereld lost op




Geen opmerkingen:

Een reactie posten